Het op 11 december 2005 gekraakte pand aan de van Ostadestraat 137 is door de Rechtbank Amsterdam bij vonnis van 5 januari 2006 verbeurd verklaard.
Op 8 juni 2005 was er beslag gelegd op het pand door het O.M. in het kader van een grootscheeps witwas-onderzoek. De kadastrale eigenaar van het pand was op dat moment Cassius Vastgoed B.V. De man achter deze B.V. Andy G. werd op 25 april daarvoor opgepakt. De onofficieele eigenaar betrof echter ex-advocaat Evert Hingst die op 31 oktober 2005 tijdens de bloedige reeks liquidaties werd vermoord. Als dat niet was gebeurd was Hingst op 22 december 2005 samen met Andy G. voor de rechter gebracht.
Naar verwachting zal nu het pand binnenkort op de veiling gebracht worden. De bewoners van het gekraakte pand wachten met scepsis de ontwikkelingen af. Of de verbeurdverklaring de speculanten en vastgoedmaffia als de toekomstige koper zal afschrikken is nog maar de vraag. De buurt hier heeft er genoeg van:
“Vastgoed-criminelen de Pijp uit!”
Het verkort vonnis
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/520006-05
Datum uitspraak: 5 januari 2006
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, achtste meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring
“Het Schouw” te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 december 2005.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
…
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 primair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2. De raadsman heeft namens verdachte – kort samengevat – het volgende betoogd.
Op 16 februari 2004 is het zogenaamde Laurieronderzoek gestart naar [mr. E. H.], in leven advocaat te Amsterdam. Verdachte heeft zich voor en na die datum van rechtsgeleerd advies laten voorzien door [mr. E. H.]. Verdachte meende daarbij aanspraak te hebben op de gebruikelijke vertrouwelijkheid tussen een advocaat en zijn cliënt. Gebleken is dat deze vertrouwelijkheid volstrekt is genegeerd omdat [mr. E. H.] zelf, op basis van informatie die met verdachte niets van doen heeft, tot verdachte is bestempeld. Immers de vertrouwelijke gegevens zijn in dit dossier gevoegd.
Verdachte zelf is vervolgens pas in het relaas van 27 april 2005 genoemd en geplaatst in een rijtje personen, waaronder ook personen die over betekenisvolle antecedenten zouden beschikken. De verdediging meent dat ten onrechte dit antecedentenonderzoek is gebruikt om de contacten tussen verdachte en [mr. E. H.] in een verdacht perspectief te plaatsen. Ook de latere CIE informatie van 24 december 2004 heeft op teleologische wijze de verdenking tegen verdachte moeten doen postvatten. De stelling is dat in dit stadium niet over een redelijk vermoeden van schuld kon worden gesproken. Immers de koppeling tussen de informatie van 24 december 2004 en de onderzoeksgegevens uit Laurier is ondeugdelijk. De grondslag is onrechtmatig omdat de gegevens uit het Laurieronderzoek, voor zover betrekking hebbend op [verdachte], tot en met die datum hadden moeten worden vernietigd. Immers, artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering (Sv) schrijft voor dat de processen-verbaal of andere voorwerpen die mededelingen behelzen door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 (Sv) zou kunnen verschonen, moeten worden vernietigd. Het voorgaande geldt overigens ook voor de gegevens over de periode tussen 24 december 2004 en de start van het onderzoek tegen verdachte.
De vraag is nu of verdachte terecht, met gebruikmaking van onrechtmatige gegevens, tot verdachte is bestempeld en in een onderzoek betrokken. De verdenking had in deze vorm niet mogen bestaan, daarom is onrechtmatig opgespoord en moet al hetgeen in dat kader is vergaard voor het bewijs worden uitgesloten. Dat leidt dan tot de conclusie, aldus de verdediging, dat verdachte van het hem telastegelegde dient te worden vrijgesproken
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt het volgende.
In beginsel kwam [mr. E. H.] als advocaat op grond van artikel 218 Sv een verschoningsrecht toe omtrent hetgeen waarvan de wetenschap hem in zijn hoedanigheid van advocaat was toevertrouwd. Op grond van artikel 126aa, tweede lid Sv dienen processen-verbaal en andere voorwerpen die mededelingen behelzen gedaan door of aan een dergelijke verschoningsgerechtigde, te worden vernietigd. In het Laurieronderzoek was [mr. E. H.] echter vanaf september 2003 als verdachte aangemerkt. Er was voorts sprake van een zeer uitzonderlijke omstandigheid waarin het belang dat de waarheid aan het licht kwam prevaleerde boven voornoemd verschoningrecht. Immers de verdenking betrof het vormen van een crimineel samenwerkingsverband van een advocaat met zijn cliënten. Onder die omstandigheid kon [mr. E. H.] zich niet langer op zijn verschoningsrecht beroepen en de artikelen 218 en 126aa Sv zijn dus niet van toepassing.
De raadsman heeft met juistheid betoogd dat de machtiging als bedoeld in artikel 126aa, tweede lid Sv pas op 16 december 2005 na vordering van de officier van justitie door de rechter-commissaris is getekend, terwijl de daarop betrekking hebbende stukken al voordien aan het strafdossier waren toegevoegd. De rechtbank hoeft daarover thans geen oordeel te vellen nu immers naar haar opvatting een situatie als bedoeld in de artikelen 218 en 126aa Sv zich in deze niet voordoet.
De rechtbank stelt voorts vast dat de verdenking tegen verdachte in de loop van het onderzoek is gegroeid. Op 24 december 2004 kreeg het onderzoeksteam CIE informatie binnen inhoudende dat verdachte zich in de periode van begin 2001 tot en met begin 2004 veelvuldig had bezig gehouden met de invoer van cocaïne en daar veel geld mee had verdiend.
Daarnaast was er de informatie uit het Laurieronderzoek en kwam er ook informatie over verdachte uit het Lyceusonderzoek tegen [getuige1]. Er is bijvoorbeeld een telefoongesprek d.d. 9 augustus 2004, (volgnummer 00413) waarin [getuige2] en [getuige3] belastend over verdachte praten. Op 23 november 2004 kwam er nog een MOT-melding met betrekking tot verdachte binnen. Uit nader onderzoek bleek er sprake te zijn van meerdere ongebruikelijke transacties in 2004 (Douane Miami en op Schiphol).
Mede op grond van de voorgaande informatie ontstond er in deze fase van het onderzoek al een redelijk vermoeden van schuld dat verdachte zich aan strafbare feiten schuldig had gemaakt. De start van het onderzoek tegen verdachte, dat uitmondde in zijn aanhouding op 25 april 2005, was derhalve rechtmatig.
In aansluiting op de ingekomen CIE informatie van 24 december 2004 en op basis van de informatie uit het onderzoek Laurier is onder de naam Moderato een strafrechtelijk onderzoek gestart door de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, dienst centrale recherche, financiële economische recherche (rubriek 1 relaas 1) waarbij in vervolg op een proces-verbaal van
4 februari 2005 met ingang van 5 februari 2005 dwangmiddelen jegens verdachte zijn gebruikt.
De rechtbank wijst af het verzoek van de verdediging om over te gaan tot het horen van de bronnen van de CIE informatie als opgenomen in het CIE bericht van 24 december 2004.
De bewijskracht van deze informatie is beperkt in die zin dat het in combinatie met de andere genoemde informatie voldoende was om een verdenking te grondvesten.
3.3. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het onder 1 telastegelegde,
op 25 april 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander EUR 102.678,– en een waardecheque ter waarde van USD 73.125,05 voorhanden heeft gehad, terwijl zij wisten dat bovenomschreven geldbedrag en voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf
en
op 25 april 2005 te Amsterdam EUR 953.780,– voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
ten aanzien van het onder 2 subsidiair telastegelegde,
Cassius Vastgoed BV in de periode van 1 juni 2004 tot en met 25 april 2005 te Amsterdam 300.000 euro (financiering via Althona Properties [adres]) en
267.678,08 euro (financiering via Althona Properties [adres]) en
320.382,39 euro (financiering via Althona [adres]) en
145.000 euro (financiering via Althona Properties [adres])
voorhanden heeft gehad, terwijl die Cassius Vastgoed BV wist dat bovenomschreven geldbedragen middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf, tot het plegen van bovengenoemde strafbare feiten hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverwegingen.
De raadsman heeft namens verdachte betoogd dat het zwijgen van verdachte, ondanks zijn op eerdere terechtzittingen gedane mededelingen dat hij bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak een verklaring zou afleggen, niet tot zijn nadeel mag strekken. Dat houdt verband met de omstandigheid dat de in het dossier voorkomende persoon [mr. E. H.] op 31 oktober 2005 te Amsterdam is vermoord en verdachte vreest voor mogelijke represailles als hij zou verklaren.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Ter zake van het zogenaamde witwassen gaat de rechtspraak en literatuur in die richting dat het niet kunnen geven van een aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van bijvoorbeeld contante gelden ten nadele van verdachte kan werken. De rechtbank zal deze mogelijkheid benutten als het gaat om het onder 1 aan verdachte telastegelegde feit. Het gaat daarbij immers om in zijn huis en op zijn kantoor aangetroffen grote hoeveelheden contant geld, waarbij uit het dossier niet blijkt en ook ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat daarbij een verband kan worden gelegd met vormen van criminaliteit waarbij verdachte een aanmerkelijk en reëel risico loopt als hij zou verklaren. De rechtbank houdt hem grotendeels alleen verantwoordelijk voor het voorhanden hebben van deze gelden. Bovendien zijn deze gelden aangetroffen in april 2005 en derhalve ruim voordat een aantal moorden in Amsterdam heeft plaatsgevonden in het voorondersteld criminele milieu en ook voordat er nadere gegevens bekend waren in het dossier omtrent de nadien gerezen verdenkingen over de geldstromen als bedoeld onder feit 2. In de tussenliggende periode is verdachte meermalen door de politie verhoord. Verdachte heeft er bij die gelegenheden en ook nu ter terechtzitting voor gekozen het zwijgen toe te doen over de herkomst van het aangetroffen geld; dat is zijn recht. De consequenties daarvan komen in het licht van het hierboven vermelde voor zijn rekening. Gelet op de zeer grote hoeveelheid contant geld, de wijze waarop dit is gevonden (in veel kleine coupures in twee plastic tassen en in een kartonnen doos en in een kast in verdachtes kantoor (p. 60058 e.v. en p. 70039-70042) en de omstandigheid dat voor dit geld geen legale bron van inkomsten aannemelijk is geworden, acht de rechtbank bewezen dat dit geld van enig misdrijf afkomstig is en dat dat ook voor verdachte duidelijk moet zijn geweest.
Ten aanzien van de voorwerpen die bij verdachte en zijn [vriendin van verdachte] in de woning zijn gevonden, acht de rechtbank medeplegen van het voorhanden hebben van deze voorwerpen bewezen. Immers verdachte en zijn vriendin woonden daar samen. Het geld lag voor het grijpen en ook de overige omstandigheden in de woning, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een geldtelmachine (p. 70024 e.v.), maken dat het ook voor [vriendin van verdachte] duidelijk moet zijn geweest dat de voorwerpen van misdrijf afkomstig waren. Ook het buitensporige uitgavenpatroon binnen gezinsverband in aanmerking genomen de binnenkomende ontvangsten uit arbeid, de bankrekeningen die door verdachte en zijn partner [vriendin van verdachte] werden aangehouden bij de DSB bank in Paramaribo te Suriname en waarop tussen oktober 2003 en 6 april 2004 met grote regelmaat zowel US dollars als euro’s werden gestort (pv relaas 3 p. 012 en 013) alsmede het bezit van onroerend goed in Suriname
(pv relaas 3 p. 013) zijn factoren die erop wezen dat de voorwerpen van misdrijf afkomstig waren.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair acht de rechtbank het inderdaad mogelijk, gelet op de bewezenverklaring waarbij naar het oordeel van de rechtbank sprake is van contacten met personen die zich bezig houden of hebben gehouden met ernstige vormen van (georganiseerde) criminaliteit, dat verdachte van zijn zwijgrecht gebruik maakt en dat hem dat niet voor de voeten kan worden geworpen. Dat neemt evenwel niet weg dat de omstandigheid dat verdachte zich kennelijk – zoals bewezen zal worden verklaard – in deze groepen beweegt een element vormt dat bij de strafoplegging een rol speelt .
Uit de verklaringen van getuigen [getuige4], [getuige5], [mr. E. H.], [getuige6] en [getuige7] (respectievelijke p. 50290 tot en met 50292, p. 40545 tot en met 40549, p. 40469 tot en met 40475 en p. 50369 tot en met 50374, p. 50225 tot en met 50228, p. 50398 tot en met 50402) blijkt dat [getuige4] voor zijn dood in 1993 grote sommen geld heeft verdiend aan de handel in drugs en dat zijn [moeder getuige4] naar dit geld op zoek is geweest, onder andere bij banken in Belgie en Luxemburg. Uit de verklaringen van [getuige8] en [mr. E. H.] (respectievelijk p. 50166 tot en met 50175, p. 40469 tot en met 40475 en p. 50369 tot en met 50374) blijkt dat geld van [getuige4] bij de LGT op een door [moeder getuige4] beheerde rekening van [stichting J.] is gestort en dat een deel van dit geld, via een BVI, Altona North, is overgeboekt ter financiering van door verdachte (op naam van zijn BV Cassius) aangeschafte panden in Amsterdam.
Ook al zou de stelling van de verdediging dat op bedoelde Zwitserse bankrekening ook legaal geld zou hebben gestaan juist zijn, dan nog kan in ieder geval van een deel van dit geld gezegd worden dat het afkomstig is van enig misdrijf. Dit wordt door tijdverloop of vererving van zoon op moeder niet anders. Dat verdachte daarvan niet op de hoogte was en mocht afgaan op de adviezen van [mr. E. H.] acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit het dossier blijkt dat verdachte ook in Suriname investeerde in en initiator was van bouwprojecten. Hij moet dus worden geacht in zekere mate op de hoogte te zijn van de financieringsconstructies in het vastgoed. De wijze waarop de panden in Amsterdam werden gefinancierd is zo afwijkend van wat in de markt gebruikelijk is te achten dat verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans op de koop toe heeft genomen dat het betreffende geld van misdrijf afkomstig is. Immers, een zeer groot bedrag werd beschikbaar gesteld zonder dat daar enige zekerheid tegenover werd gesteld en zonder dat afspraken werden gemaakt over terugbetaling. Er is ook niet terugbetaald en de stelling van de verdediging dat binnen korte tijd herfinanciering zou plaatsvinden is niet aannemelijk geworden. Bovendien staan de gedane investeringen in geen enkele verhouding tot de legale inkomsten van verdachte en pasten die ook niet binnen de bedrijfsvoering van Cassius BV.
De omstandigheid dat verdachte – naar hij stelt – in zijn hoedanigheid van directeur van de vennootschap vergaande machtigingen heeft verstrekt aan [mr. E. H.] ontslaat hem niet van zijn eigen verantwoordelijkheid in deze. Niet is gebleken dat verdachte zich op enige wijze heeft gedistantieerd van de verrichtingen verband houdend met de aankoop van onroerend goed. In tegendeel, nu er sprake was van machtigen heeft verdachte zich feitelijk door zijn gedragingen aangesloten bij de ten behoeve van hem uitgevoerde handelingen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de feiten 1 en 2 onder één noemer moeten worden gebracht, omdat verondersteld zou kunnen worden dat de in de woning en in het bedrijfspand aangetroffen contante gelden tot zekerheid zouden kunnen dienen voor de onder 2 genoemde in eigendom verworven panden. De rechtbank laat deze veronderstelling voor rekening van de verdediging. In het dossier is geen enkel aanknopingspunt te vinden waaraan een zodanig gewicht zou moeten worden gehecht op grond waarvan nader onderzoek noodzakelijk is te achten. Er is daarmee ook geen sprake van de door de raadsman bepleite samenloop, noch van de door hem daaraan vastgeknoopte rechtsgevolgen.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte terzake van de door hem bewezen geachte feiten 1 en 2 primair zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar. Daarnaast heeft hij gevorderd dat de bij verdachte in beslag genomen bedragen en het onder hem in beslag genomen onroerend goed wordt verbeurd verklaard.
De raadsman heeft geconcludeerd dat verdachte van de hem verweten gedragingen dient te worden vrijgesproken.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de draagkracht en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het navolgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich zowel als natuurlijk persoon als in zijn hoedanigheid van directeur/enig aandeelhouder van een besloten vennootschap, schuldig gemaakt aan het witwassen van aanzienlijke hoeveelheden contant geld en aan het investeren van geld afkomstig uit enig misdrijf in onroerend goed in Amsterdam.
De verdachte heeft aldus handelend zich gericht op zijn eigen belangen en geprobeerd op deze wijze zich een positie te verwerven in de onroerend goed markt in Amsterdam, in welke markt hij heeft zich kennelijk wilde gaan begeven. Door met van misdrijf afkomstig geld zich een positie te verwerven in deze op zich reguliere markt maakt hij inbreuk op de integriteit daarvan. Voorts kan verdachte worden verweten, zoals door de officier van justitie met recht in zijn requisitoir is opgemerkt, dat zijn handelen verloederend werkt. Door zijn gedrag en door zijn levenswijze, die zich kenmerkte door exorbitante uitgaven in Nederland en Suriname, het maken van vele dure reizen en het kopen van aanzienlijke hoeveelheden dure merkkleding werkt verdachte mede aan het instandhouden van een beeld dat de meerderheid van onze samenleving die door eerlijke arbeid zijn brood verdient, als “losers” zijn aan te merken. Verdachte heeft zich op deze wijze een status verworven die hij niet behoort te hebben. Naar het oordeel van de rechtbank moet de op te leggen straf mede tot uitdrukking brengen dat het verwerpelijk is te achten op deze wijze te fungeren in onze samenleving. De rechtbank legt aan de door haar op te leggen straf ook nog een ander element van generale preventie ten grondslag. De straf heeft mede tot doel andere personen die actief zijn in deze vormen van criminaliteit duidelijk te maken dat daar met strengheid op zal worden gereageerd. In dat verband hecht de rechtbank er waarde aan op te merken dat zij verdachte verwijt dat hij door zijn handelen mede een systeem in stand houdt waarbij criminele gelden van hand tot hand gaan en dat hij bijdraagt – zoals uit de stukken die bij het onderzoek ter terechtzitting zijn besproken is gebleken – aan het bestaan van een schimmige wereld waarbij niet uitgesloten moet worden geacht dat daarin conflicten ontstaan die eindigen in (soms dodelijk) geweld.
De straf, met name na te noemen verbeurd verklaring van geldbedragen en onroerend goed, is daarom mede bedoeld om verdachte te treffen in zijn financiële belangen. In de omstandigheid dat verdachte niet eerder met Justitie in aanraking is geweest, de officier van justitie heeft aangekondigd een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel te zullen instellen en in aanmerking nemend zijn leeftijd ziet de rechtbank wel aanleiding de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op na te noemen wijze te matigen.
Verbeurdverklaring
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: het geld (de nummers 1 tot en met 24 op de als bijlage 3 aangehechte beslaglijst) en de cheque (nummer 33 op de aangehechte beslaglijst), die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot die voorwerpen het onder 1 bewezen geachte is begaan.
De op juiste wijze strafvorderlijk conservatoir inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
-het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van het registergoed staande en gelegen aan de [adres] te Amsterdam;
-de appartementsrechten, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woningen staande en gelegen aan de [adres] te Amsterdam;
-het registergoed, staande en gelegen aan de [adres] te Amsterdam;
-het registergoed, staande en gelegen aan de [adres] te Amsterdam;
-het voortdurend recht van erfpacht van het terrein gelegen te Amsterdam aan de [adres], kadastraal bekend gemeente Sloten, sectie L nummer 901,
dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar nu verdachte deze voorwerpen ten eigen bate kan aanwenden en deze voorwerpen door middel van het strafbare feit onder 2 subsidiair zijn verkregen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 24, 33, 33a, 47, 51, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het onder 2 primair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 subsidiair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 eerste onderdeel bewezenverklaarde
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 1 tweede onderdeel bewezenverklaarde
Witwassen.
ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde
Witwassen begaan door een rechtspersoon terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren en zes maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
-het geld (de nummers 1 tot en met 24 op de als bijlage 3 aangehechte beslaglijst) en de cheque (nummer 33 op de aangehechte beslaglijst)
-het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van het registergoed staande en gelegen aan de [adres] te Amsterdam;
-de appartementsrechten, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woningen staande en gelegen[adres] te Amsterdam;
-het registergoed, staande en gelegen aan de [adres] te Amsterdam;
-het registergoed, staande en gelegen aan de [adres] te Amsterdam;
-het voortdurend recht van erfpacht van het terrein gelegen te Amsterdam aan de [adres], kadastraal bekend gemeente Sloten, sectie L nummer 901,
Gelast de teruggave aan verdachte van:
de voorwerpen genoemd onder de nummers 25a tot en met 32 op de aangehechte beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
mrs. E. Steffan-Bakker en M.J.E. Geradts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.H. Felix, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 januari 2006.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
het vonnis valt terug te vinden op: